Het aantal sterfgevallen door borstkanker is in de Verenigde Staten met 58% afgenomen tussen 1975 en 2019. Dat blijkt uit een studie van Stanford Medicine, die afgelopen week is gepubliceerd in Journal of the American Medical Association (JAMA).
De lagere sterfte is te danken aan drie factoren: betere screening (bevolkingsonderzoek), betere behandeling van vroege borstkanker en een effectievere aanpak van uitgezaaide borstkanker. Deze factoren zijn afgerond goed voor respectievelijk 25, 47 en 29% van de sterftedaling.
Vergeleken met een soortgelijk onderzoek in 2005 is het relatieve belang van screening gedaald. ‘Betere aanpak van vroege borstkanker, gebaseerd op het moleculaire profiel van de kanker, is nu de factor die zorgt voor de grootste reductie van sterfte’, zegt professor Sylvia Plevritis, co-senior auteur van het JAMA-artikel.
‘Een indrukwekkende studie in JAMA, die aantoont wat de afgelopen jaren is bereikt op het gebied van borstkanker, met de combinatie van vroegdiagnostiek en betere behandelingen.’ Dat schreef Maurice van den Bosch, bestuursvoorzitter Antoni van Leeuwenhoek (Nederlands Kanker Instituut), afgelopen week op LinkedIn over de nieuwe studie.
In Nederland komt borstkanker steeds vaker voor. Een op de zeven vrouwen wordt er vroeg of laat mee geconfronteerd. Het aantal jaarlijkse diagnoses steeg tussen 2011 en 2021 van 14.135 naar 15.795. Maar het aantal patiënten dat aan deze ziekte overleed, daalde juist in deze periode: van 3.283 naar 3.127.
Bij patiënten met stadium IV (uitgezaaide borstkanker) is de overlevingskans de laatste jaren slechts beperkt toegenomen. De sterkste verbetering van overleving is te zien bij patiënten met een stadium II of III borstkanker bij diagnose, schrijft het IKNL. De 10-jaars relatieve overleving voor deze patiëntgroepen is sinds 1989 gestegen met respectievelijk 21% en 25%.
‘Borstkanker is een duidelijk voorbeeld van een ziekte die steeds beter te behandelen is, ook in ons land’, zegt Peter Bertens, manager Innovatie bij de Verenging Innovatieve Geneesmiddelen (VIG). ‘Dat komt voor een deel door betere diagnostiek, denk aan nieuwe imaging methodes, en door betere chirurgische behandelingen. Maar er is ook veel te danken aan de ontwikkeling van betere therapieën.’
Op dit moment is een grote groep geneesmiddelen beschikbaar, die allemaal op een andere manier werken. Al aan het einde van de vorige eeuw zijn medicijnen ontwikkeld die specifiek de groei van kankercellen konden afremmen. Recenter ontwikkelde geneesmiddelen bestaan uit combinaties van een antilichaam (dat gericht kankercellen opzoekt) met een chemotherapeuticum (dat giftig is voor een kankercel). Daardoor kunnen kankercellen die niet met een operatie te verwijderen zijn tóch worden aangepakt.
Sommige tumoren reageren goed op de behandeling met een hormoon. De effectiviteit van deze behandeling neemt nog toe als ook geneesmiddelen gebruikt worden die celdeling afremmen. Ook wordt tumorgroei soms afgeremd door geneesmiddelen die de vorming van nieuwe bloedvaten in tumoren blokkeren.
Een andere gamechanger was de ontwikkeling van specifieke diagnostiek. Hierdoor kon het genetische profiel van de tumor gebruikt worden bij de keuze van een behandeling. Dit maakt de kans op een geslaagde behandeling veel groter en voorkomt ook onnodige behandelingen.
‘Maar helaas kunnen we nog steeds niet iedereen goed helpen’, vervolgt Bertens. ‘Zo is de behandeling van kanker die niet hormoongevoelig is vaak nog lastig. Op dit moment worden ook de eerste celtherapieën (CAR-T) getest. Hierbij worden bepaalde cellen uit het bloed van patiënten in de fabriek genetisch aangepast, zodat ze, na terugplaatsing in het lichaam, extra krachtig zijn in het gericht vernietigen van tumorcellen. Verbeteringen zijn er ook nog te verwachten bij de toepassing van nieuwe chirurgische technieken.’
Juist omdat innovatieve therapieën bij kanker vaak levensverlengend en soms zelfs genezend zijn, blijft de VIG graag in gesprek over betere toegang tot deze behandelingen in Nederland.
Artikel Stanford Medicine