Mark Kramer, voorzitter van de Vereniging Innovatieve Geneesmiddelen (VIG), mocht maandag zijn visie delen op innovatieve geneesmiddelen, tijdens een hoorzitting van de commissie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). ‘Ons gedeelde uitgangspunt is de gezondheid van patiënten verbeteren. Daar kunnen we elkaar vinden. Laten we vanuit daar met elkaar in gesprek gaan over het verbeteren van de toegang tot nieuwe medicijnen’, nodigt Kramer uit.
Kramer is sinds februari voorzitter van de VIG. De Kamerleden vroegen zich af of er verbazing was over het inruilen van zijn doktersjas voor de voorzittershamer bij de VIG. ‘Mijn belangrijkste taak is om de samenwerking tussen de verschillende partijen te versterken. In dat licht begrijpen mensen die keuze. In mijn vorige functies heb ik ook in moeilijke tijden bruggen weten te bouwen.’
Versterken van die samenwerking is belangrijk, omdat de verhoudingen op het moment vrij scherp zijn. ‘Ik verwacht ook dat andere partijen bereid zijn die samenwerking te verbeteren, omdat we per saldo allemaal hetzelfde willen: de gezondheid van patiënten willen verbeteren.’
Op de vraag wat de eerste stappen van Kramer zijn om de samenwerking te versterken, antwoordt Kramer dat hij het vergoedingsproces voorspelbaarder wil maken. ‘We moeten kijken naar de toegang en met name naar de snelheid daarvan, maar ook naar de doelmatigheid van medicijnen. Als het Europees Geneesmiddelenbureau EMA een geneesmiddel toelaat tot de Europese markt, weten we dat het medicijn veilig en effectief is.'
Maar we weten na EMA-goedkeuring nog niet alles van de werkzaamheid en de meest optimale dosering in de praktijk. 'Hoe sneller nieuwe medicijnen worden toegelaten, hoe sneller we kunnen starten met het verzamelen van gegevens over de effectiviteit in de praktijk. Wat onze sector betreft, kan die toegang eventueel ook voorwaardelijk zijn in eerste instantie, zoals Gabe Sonke bepleit', vervolgt Kramer.
Verder denkt Kramer dat de samenwerking wordt bemoeilijkt, doordat de toegevoegde waarde van de farmaceutische industrie aan gezondheid én Nederland onvoldoende bekend is. ‘Medewerkers van geneesmiddelenbedrijven spannen zich elke dag, met succes, in om een wezenlijke bijdrage te leveren aan de kennis- en zorginnovatie in Nederland. Ook doen de bedrijven grote investeringen in Nederland om hier innovatieve geneesmiddelen te ontwikkelen en produceren. De sector biedt aan duizenden mensen werkgelegenheid en zorgt voor miljarden aan exportwaarde.’
Ook zeer innovatieve therapieën worden in Nederland geproduceerd. Kramer noemt CAR-T als voorbeeld. ‘Absolute game changers in de behandeling van kanker. Ze kunnen zelfs genezing brengen.’
In ons land hebben drie farmaceutische bedrijven geïnvesteerd in locaties voor CAR-T celtherapieën, waarmee patiënten in heel Europa kunnen worden bediend. De infrastructuur die nodig is voor deze innovatie is in samenwerking opgebouwd, onder andere met de ministeries van VWS en Economische Zaken. Maar in Nederland wordt CAR-T vergoed voor slechts twee van de vijf producten, terwijl dat er in diverse ons omringende Europese landen meer zijn. ‘Als gepensioneerd dokter doet mij dat pijn.’
De veiligheid en effectiviteit van nieuwe, innovatieve geneesmiddelen wordt door middel van klinisch onderzoek onderzocht. De hoofdkantoren van farmaceutische bedrijven zouden minder bereid zijn om klinisch onderzoek in Nederland te faciliteren of hierin samen te werken, zo legt één van de Kamerleden voor.
‘Uit mijn ervaring bij HOVON, de stichting Hemato-Oncologie voor Volwassenen Nederland, weet ik dat in ons land veel klinisch onderzoek wordt uitgevoerd in samenwerking met farmaceutische bedrijven. Tegelijk maakt de onzekerheid over het vergoedingsproces in Nederland het minder aantrekkelijk om dat onderzoek in ons land uit te voeren. Als een geneesmiddelenbedrijf een vergoedingsprocedure opstart in ons land, is het nog ongewis of het product überhaupt vergoed gaat worden. En hoe lang het duurt voor hier uitsluitsel over is. Die onzekerheid zit onze lidbedrijven in de weg. Als we in gezamenlijkheid werken aan het proces voorspelbaarder maken, kunnen we een belangrijke stap voorwaarts maken.’
Tijdens de vergoedingsprocedure wordt onder meer onderhandeld over de prijs. Kramer krijgt van de Kamer de vraag wat hij vindt van de prijzen van innovatieve geneesmiddelen. ‘In het algemeen vind ik medicijnen niet te duur. Kijken we naar het macrobudget, dan zien we dat de kosten van medicijnen in de afgelopen vijftien jaar per inwoner niet zijn gestegen, na correctie voor de inflatie.’
Hoeven we ons dan helemaal geen zorgen te maken? Dat wel, denkt Kramer. ‘We zien wel een verschuiving in het totaal bedrag: er wordt verhoudingsgewijs minder geld uitgegeven aan generieke medicijnen en meer aan innovatieve geneesmiddelen, die worden bekostigd vanuit het ziekenhuisbudget. Daar moeten we samen goede afspraken over maken. Dankzij de Horizonscan weten we ook dat er veel nieuwe geneesmiddelen, waaronder ook gentherapieën, aan zitten te komen. Het is noodzakelijk om samen te werken aan een sneller, voorspelbaar vergoedingsproces. Anders loopt het zorgsysteem geheid vast.’
Kramer legt uit dat de prijs van geneesmiddelen ook in het licht van gezondheidsverbetering en vermeden zorgkosten. ‘In de toekomst en ook nu al komen er zeer innovatieve geneesmiddelen beschikbaar. Denk aan een gentherapie tegen sikkelcelanemie. Ja, dit is een kostbare therapie. Maar je voorkomt er 30, 40, soms wel 50 jaar aan ellende mee. In eerste instantie het gezondheidsverlies bij de patiënt. En ten tweede hoge kosten van ziekenhuisopnames en behandelingen die deze patiënten decennia lang nodig hebben.’
Hij voegt eraan toe dat geneesmiddelen die op de markt komen per definitie een maatschappelijk aanvaardbare prijs hebben. ‘Medicijnen worden pas toegelaten tot de zorgverzekering als de prijs in verhouding staat tot de gezondheidsverbetering die ze opleveren.’
In het kader van de prijs wordt door sommigen ook het kostprijs-plus-model aangehaald. Wat Kramer van dat model vindt? Hij legt uit dat dit sterk afhangt van de definitie van zo’n model, maar dat daar de nodige haken en ogen aan zitten. Zo is het ingewikkeld om kosten specifiek aan één nieuw medicijn toe te rekenen.
‘Geneesmiddelenbedrijven doen hoge investeringen in R&D. Van alle 10.000 stoffen die in het lab worden herkend, worden er 100 uitgebreid onderzocht. Daarvan worden er 10 op patiënten getest. Uiteindelijk haalt daarvan maar 1 stof het tot de eindstreep van een goedgekeurd medicijn. Er vallen dus 9.999 stoffen af, vroeger of later in het onderzoeksproces. Oftewel: geneesmiddelenontwikkeling is een risicovol proces, waarvoor hoge investeringen nodig zijn. Met de prijs van een nieuw medicijn moet het onderzoek van de medicijnen voor morgen worden bekostigd – ook van de stoffen en medicijnen die de eindstreep niet halen.’
De R&D-kosten van een bedrijf worden doorberekend in de prijzen van geneesmiddelen over het gehele portfolio. Het is van groot belang dat dit innovatiemodel blijft bestaan, om de medicijnen van morgen te kunnen blijven ontwikkelen.
Kramer: ‘Neem de ziekte van Alzheimer. Daar zijn al miljarden in geïnvesteerd, maar het heeft nog niet geleid tot een medicijn dat het verloop van de ziekte écht verbetert. Zou je die kosten niet doorberekenen in de andere geneesmiddelen van het bedrijf, maar alleen in het Alzheimer-medicijn, dan zou dat niet te betalen zijn. En als het lang duurt om tot een medicijn te komen, zoals met Alzheimer het geval is, dan valt de ontwikkeling op den duur stil.’
De benodigde hoge investeringen komen onder andere van aandeelhouders. ‘Bedrijven moeten een gezonde winst kunnen maken, om de research te kunnen blijven doen en aantrekkelijk te blijven voor aandeelhouders. Alleen dan kunnen zij blijven innoveren en zich in blijven zetten voor de ziekte van Alzheimer, kanker en tal van andere aandoeningen.’
Zijn er dan andere openingen om de medicijnuitgaven te beheersen, vroeg de Kamer zich af. ‘Dat zeker’, zegt Kramer. ‘Vandaag is bijvoorbeeld het belang van gepast medicijngebruik en doelmatigheid van medicijnen al aangestipt. Na voorlopige toelating kan dit doelmatigheidsonderzoek worden gestart. Daar kun je ook prijsafspraken aan koppelen.’
====
Mark Kramer was één van de zes sprekers tijdens de hoorzitting. Behalve Kramer, kwamen vanuit de geneesmiddelensector Yoeri Luijf (medisch directeur bij MSD Nederland) en Adriaan Kooy (Country President bij Novartis Nederland) aan het woord.
In de ochtend waren sessies met achtereenvolgens Wilbert Bannenberg (voorzitter Stichting Farma ter Verantwoording), Gabe Sonke (hoogleraar, internist-oncoloog aan de UvA en lid CIBG) en Katrina Perehudoff (gezondheidswetenschapper, jurist aan de UvA).
René Claassen (PVV) zat de hoorzitting voor. De vragen werden gesteld door Daniëlle Jansen (NSC), Judith Tielen (VVD) en Julian Bushoff (Groenlinks – PvdA).
De hoorzitting maakt deel uit van een reeks activiteiten van de commissie die tot doel hebben om de kennis over het onderwerp te verdiepen en ter voorbereiding dienen op een commissiedebat over het genees- en hulpmiddelenbeleid op donderdag 30 mei.
Zo was er op donderdag 23 mei tussen 9.30 en 12.30 uur een rondetafelgesprek over dit onderwerp, waarin betrokkenen en deskundigen aan het woord kwamen. Het commissiedebat op 30 mei is van 10.00 tot 14.00 uur. Hiervoor komt demissionair minister Pia Dijkstra van Medische Zorg naar de Kamer.
*de bijgevoegde afbeelding is een still uit de stream van de hoorzitting