Aan het woord is professor Wiesje van der Flier, hoofd onderzoek van Alzheimercentrum Amsterdam, Amsterdam UMC. Ze is blij dat minister Hugo de Jonge, die gisteren op Wereld Alzheimer Dag de nieuwe Nationale Dementiestrategie 2021-2030 presenteerde, heeft toegezegd het dementieonderzoeksbudget de komende vier jaar te verdubbelen tot € 16 miljoen. ‘Dat is goed nieuws’, zegt Van der Flier. ‘Daarmee geeft het kabinet een duidelijk signaal af hoe belangrijk het is om dit met elkaar op te lossen. Want één ding is duidelijk: er moeten echt medicijnen komen die iets doen tegen Alzheimer. En daarbij is ook de inzet van geneesmiddelenbedrijven essentieel.’
Paradigma-shift
‘We moeten naar een paradigma-shift’, zegt Van der Flier. ‘Want Alzheimer moet je behandelen vóórdat er sprake is van dementie. De hersenschade is anders al zo groot, dan is het proces onomkeerbaar.’ De neuropsycholoog/epidemioloog wil veel meer toe naar preventie. ‘Daarbij moeten we in het oog houden dat iedere patiënt uniek is. Dat houdt in dat je moleculaire diagnostiek gaat toepassen, zodat we van ieder individu kunnen voorspellen hoe het ziektebeeld gaat verlopen. Op basis daarvan bepaal je de behandeling. Dat zal een combinatie zijn van medicijnen en levensstijl. Maar in beide gevallen gericht op de preventie van het dementiestadium.’
Personalised medicine
Van der Flier verwacht dat we komende jaren naar gepersonaliseerde medicatie bewegen voor Alzheimer. ‘Om daar te komen, hebben we iedereen aan boord nodig. We kunnen dit alleen in samenwerking met academie, kennisinstellingen, zorginstellingen, maar ook verzekeraars, maatschappelijke organisaties en zeker ook de geneesmiddelensector.’
Doorbraken
Van der Flier gelooft in doorbraken in de komende toekomst, dankzij de komst van geneesmiddelen. ‘Wat ons te doen staat, is Nederland klaar maken voor de tijd dat die medicijnen er zijn’, aldus Van der Flier. ‘Want op dat moment moeten we de hele zorg voor Alzheimer anders inrichten. Zodat we de goede medicijnen voor de goede personen kunnen selecteren en toedienen. Daarvoor moeten nog heel wat stappen genomen worden.’
Toeloop huisarts
Als er eenmaal een medicijn is, verwacht Van der Flier een enorme toeloop naar de huisarts van mensen die willen weten of ze Alzheimer hebben. ‘De huisarts kan nu nog zeggen, er is niks aan de hand, gaat u maar weer naar huis. Maar dat zal dan niet meer gaan. Je zult over nauwkeurige diagnostiek moeten beschikken, zodat je mensen goed kunt doorverwijzen. Daarvoor moet de infrastructuur op orde zijn. Denk bijvoorbeeld ook aan een bloedmarker. Ook moet je continu monitoren hoe de medicijnen werken. Maar de échte uitdaging is hoe je moet omgaan met de bekostiging. Als je medicijnen vroeg in het ziekteproces geeft, terwijl de kosten op dat moment nog heel laag zijn, hoe toon je dan aan dat het de kosten verderop in het ziekteproces beperkt? Dat is heel complex.’
Spannende jaren
‘Vergeet niet dat er op dit moment 280.000 mensen zijn met dementie. Je kunt je voorstellen als het medicijn er is, dat het niet ineens voor iedereen beschikbaar is. Maar voor wie wel, wie heeft er het meeste baat bij en hoe bepalen we dat?’ zegt Van der Flier. ‘Dit soort vraagstukken worden heel belangrijk. En om die op te lossen, hebben we echt iedereen nodig. Het worden enorm spannende jaren. Er gaat veel gebeuren, maar het biedt ook kansen.’
COVID-19
De recente COVID-19 pandemie heeft patiënten en hun naasten hard geraakt. ‘Mijn collega’s horen de meest schrijnende verhalen, met name als gevolg van de lockdown-maatregelen’, zegt Van der Flier. ‘Ineens was de dagopvang gesloten en zaten patiënten hele dagen thuis. Dat leidt tot enorme overbelasting bij mantelzorgers. Daarbij kan het ook leiden tot gedragsproblemen bij patiënten. Of mensen die nog net geen dementie hadden, maar door het verlies aan structuur door het ijs zakken en plotseling hard achteruit gaan.’ Van der Flier vertelt dat Alzheimercentrum Amsterdam recent een subsidie heeft ontvangen van ZonMw om mogelijke oplossingen te onderzoeken hiervoor. ‘Enerzijds om professionals te steunen in deze tijd, anderzijds om patiënten en mantelzorgers informatie te geven over hoe ze deze tijd zo goed mogelijk kunnen doorkomen.’