Dat blijkt uit een analyse van Wim de Haart, Manager Gezondheidseconomie en Vergoedingen van de Vereniging Innovatieve Geneesmiddelen (VIG). In deel 3 van Farma Facts bekijkt De Haart de uitgavenontwikkeling van de intramurale geneesmiddelen tussen 2014 en 2019. Hij baseert zich op de GIP-databank van het Zorginstituut en corrigeert de gegevens voor ‘incidenten’, zodat er een representatieve uitsplitsing kan worden gemaakt tussen de volume-ontwikkeling (aantal gebruikers) en de prijsontwikkeling (benaderd door de vergoeding per gebruiker).
De uitgaven aan specialistische (add-on) geneesmiddelen is van 2014 tot 2019 gestegen van € 1,7 miljard naar € 2,4 miljard. Dit komt overeen met een gemiddelde groei van ongeveer 8% per jaar. Deze groei wordt voor bijna 90% veroorzaakt door de stijgende uitgaven aan oncologische middelen[1]. Het aandeel oncolytica in de totale uitgaven is gestegen van 38% in 2014 naar 55% in 2019. Het aandeel biologicals nam juist af van 41% naar 25% in dezelfde periode. Dit wordt vooral veroorzaakt door de forse daling van de uitgaven aan TNF-alfa-blokkers van 2018 op 2019.
Het aantal gebruikers van specialistische geneesmiddelen is in de periode 2014-2019 ruim verdubbeld van 148.000 naar 303.000. Per jaar ging het om een gemiddelde groei van circa 16%. Bijna 60% van de groei betreft gebruikers van oncolytica. Inmiddels krijgt bijna de helft van alle gebruikers oncologische middelen voorgeschreven. Een kwart gebruikt biologicals (TNF-alfa-blokkers) en de rest zijn vooral gebruikers van hormoonmiddelen, spierverslappers en ‘oogmiddelen’.
Een tweetal kanttekeningen hierbij:
De gemiddelde uitgaven per gebruiker daalde van bijna € 11.500 in 2014 tot ruim € 8.100 in 2019. Een gemiddelde daling van 6% per jaar. Biologicals, middelen tegen stofwisselingsstoornissen en groeistoornissen, immunoglobulines en stollingsfactoren dalen allemaal. Oncolytica tot 2017 ook, maar de laatste twee jaar stijgen de uitgaven per gebruiker met bijna 10% per jaar. Bedacht moet worden dat de uitgaven per gebruiker niet alleen de prijsontwikkeling reflecteert, maar bijvoorbeeld ook doseringsontwikkelingen of substitutie van goedkopere middelen door duurdere middelen.
Bovengenoemde kanttekeningen spelen ook bij de beoordeling van een representatieve ontwikkeling van de uitgaven per gebruiker een belangrijke rol. De instroom van relatief ‘goedkope’ middelen in 2015 veroorzaakt een belangrijk deel van de daling van de gemiddelde uitgaven per gebruiker. Omdat bevacizumab in 2017 in een lagere dosering en dus lagere vergoeding werd gebruikt, is dit ook een belangrijke oorzaak. Als ik hier voor corrigeer dan komt de gemiddelde daling van de uitgaven per gebruiker uit op ongeveer 1% per jaar.
[1] NB. De opbrengsten uit de afgesloten financiële arrangementen voor sluismiddelen zijn alleen macro meegenomen. Deze opbrengsten (in 2019 zo’n € 136 miljoen) slaan vooral neer bij oncologische middelen waardoor de toename van de uitgaven aan deze middelen in werkelijkheid lager zal liggen.