Dat blijkt uit een overzicht dat het Zorginstituut (ZIN) recentelijk heeft gepubliceerd op haar website. ‘Het is mooi dat het ZIN de doorlooptijden transparant maakt en versnellingsmogelijkheden doorvoert. Als we gezamenlijk de doorlooptijden voor geneesmiddelen willen verkorten, is een goede analyse van de verschillende stappen, een eerste voorwaarde voor verbetering. Dat zegt Wim de Haart, manager Gezondheidseconomie en Vergoedingen van de Vereniging Innovatieve Geneesmiddelen in een nieuwe Farma Facts.
Het ZIN heeft een belangrijke rol in de beschikbaarheid van geneesmiddelen. Voor alle extramurale geneesmiddelen en alle sluisgeneesmiddelen beoordeelt ZIN of een geneesmiddel uit het basispakket vergoed kan worden en brengt daarover advies uit aan de minister. ZIN zoekt in de beoordeling een balans tussen zorgvuldigheid en snelheid.
Voor extramurale middelen geldt dat de beoordeling van een geneesmiddel en de beslissing over de vergoeding ervan wettelijk in negentig dagen moet plaatsvinden. Deze termijn start met het officiële verzoek voor de beoordeling van de minister. In de periode 2017-2021 heeft ZIN 108 extramurale middelen beoordeeld. De gemiddelde doorlooptijd was 82 dagen. Bijna tweederde van de beoordelingen konden binnen de wettelijke termijn worden afgerond.
Voor de sluisgeneesmiddelen heeft ZIN met de minister van VWS afgesproken dat de beoordelingstermijn maximaal 120 dagen bedraagt. Deze termijn start zodra ZIN het complete dossier van het te beoordelen geneesmiddel van de fabrikant heeft ontvangen. In de periode 2017-2021 heeft ZIN 39 sluismiddelen beoordeeld. De gemiddelde doorlooptijd was 151 dagen. In een kwart van de beoordelingen wordt de streeftijd gehaald.
Als verklaring voor de oplopende doorlooptijden geeft ZIN aan dat nieuwe innovatieve middelen lastiger te beoordelen zijn. Dit geldt bijvoorbeeld voor gentherapieën, die zeer veelbelovend zijn en ernstige ziektes met één behandeling lijken te genezen. ZIN legt aan de andere kant ook de bal bij de geneesmiddelenbedrijven: het dossier is niet altijd goed onderbouwd. Als een fabrikant dan aanvullende informatie moet aanleveren, kost dat extra tijd voor de beoordeling.
Dit maakt duidelijk dat zowel fabrikanten als ZIN worstelen met het inzichtelijk maken en het beoordelen van de resultaten van nieuwe geneesmiddelen, geeft De Haart aan. ‘We kunnen zoeken naar nieuwe beoordelingskaders, maar het is maar de vraag of die op korte termijn ontwikkeld kunnen worden. De cieBOM heeft daar onlangs een goede stap gezet met het vaststellen van de nieuwe PASKWIL-criteria, maar dat kader is niet toepasbaar op alle geneesmiddelen. Misschien moet de toelating en beoordeling in het bijzonder van nieuwe middelen wel radicaal op de schop. Net als in Duitsland geneesmiddelen eerst beschikbaar stellen aan patiënten en dan met real world data beoordelen.’
‘Ik vind het mooi om te zien dat ZIN, net als de VIG, voortdurend op zoek is naar manieren om de beoordelingstijd van geneesmiddelen te verkorten. Een aantal verbeteringen hebben ze ook al doorgevoerd’, zegt De Haart. Zo gaat ZIN gelijktijdig aan de registratieprocedure bij de EMA de vergoedingsaanvraag beoordelen. Dit is het resultaat van de pilot parallelle procedures, waarin ZIN samenwerkte met het CBG en de sector. Om tijd te winnen heeft de registratiehouder ook de mogelijkheid om tijdens de registratieprocedure al een proefdossier bij ZIN aan te leveren. Verder zoekt ZIN naar mogelijkheden om de beoordelingsprocedure te verkorten, bijvoorbeeld door vroeger te beginnen, beoordelingscapaciteit te vergroten en het proces efficiënter in te richten. 'Dit zijn mooie voorbeelden van initiatieven die ervoor moeten zorgen dat uiteindelijk de patiënt eerder toegang krijgt tot nieuwe geneesmiddelen.’